Tussen ons gezegd maar niet geschreven

orange-corner-2-001

"Hoge Raad: aanzegverplichting ook verschuldigd als wel is aangezegd maar niet schriftelijk bevestigd".

Om te voorkomen dat een werknemer pas laat wordt geïnformeerd over de voortzetting van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, is de aanzegverplichting opgenomen in artikel 7:668 lid 1 BW. Op basis daarvan moet bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de werknemer uiterlijk een maand van tevoren schriftelijk worden geïnformeerd of, en zo ja onder welke voorwaarden, de arbeidsovereenkomst wordt verlengd. Deze verplichting geldt niet als de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet op een kalenderdatum is gesteld, bijvoorbeeld ingeval van vervanging van een zwangere werknemer, of indien sprake is van een overeenkomst voor minder dan zes maanden. Als de werkgever dat niet, of niet tijdig, doet, is hij de zogeheten aanzegvergoeding verschuldigd, een vergoeding gelijk aan het loon over de periode dat hij deze verplichting niet is nagekomen.

Hoge Raad: aanzegverplichting ook verschuldigd als wel is aangezegd maar niet schriftelijk bevestigd
In een recente uitspraak ECLI:NL:HR:2022:1374 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aanzegvergoeding ook moet worden betaald als de werknemer niet schriftelijk is geïnformeerd dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd, terwijl de werknemer dit al wel wist en ook geen schade heeft geleden als gevolg van het niet voldoen aan deze zogenaamde schriftelijkheidseis.

De feiten
De werknemer is voor bepaalde tijd, tot 1 december 2019, bij de werkgever in dienst in de functie van algemeen medewerker. Op 30 oktober 2019 – dus meer dan een maand voor de einddatum – heeft de werkgever aan de werknemer in een gesprek medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 niet zal worden verlengd. De werknemer heeft per 1 december 2019 een andere baan.

De werknemer maakt desondanks vervolgens aanspraak op de aanzegvergoeding van een maandsalaris, omdat de werkgever niet schriftelijk heeft bevestigd dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat de werkgever hem niet uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst eindigde, schriftelijk heeft geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

Kantonrechter vindt aanzegvergoeding niet verschuldigd
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn wanneer de werkgever de aanzegvergoeding verschuldigd zou worden.

Hof hecht aan schriftelijkheidseis en kent aanzegvergoeding toe
De werknemer gaat in beroep en bij het gerechtshof krijgt hij gelijk. Naar het oordeel van het gerechtshof is de verschuldigdheid van de aanzegvergoeding door het niet voldoen aan het schriftelijkheidsvereiste in dit geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, ook al is aan het materiële kenbaarheidsvereiste – de werknemer wist waar hij aan toe was door het gesprek – wel voldaan. Het hof overweegt dat het rechtsgevolg, de aanzegvergoeding, niet voortvloeit uit zomaar een (contractuele) regel, maar uit een wettelijke bepaling van dwingend recht: een bepaling waarbij niet ten nadele van de werknemer in de arbeidsovereenkomst mag worden afgeweken. In dat geval mag een rechtgevolg slechts onder bijzondere omstandigheden terzijde worden gesteld. Volgens het hof wordt die ruimte “helemaal klein wanneer de wetgever bij het opstellen van de wettelijke regel waaruit het rechtsgevolg voortvloeit, de belangen in kwestie al heeft meegewogen”. Dat is volgens het hof bij dit artikel het geval.

Hoge Raad volgt de lijn van het hof
De Hoge Raad is het eens met het hof en oordeelt dat de rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling of de toepassing van een wettelijke regel in een bepaald geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit geldt temeer indien het gaat om een regel van dwingend recht. De regeling van de aanzegplicht in artikel 7:668 BW is van dwingend recht. Die bepaling beoogt de positie van de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aldus te versterken dat hij door middel van een schriftelijke aanzegging tijdig duidelijkheid verkrijgt over het al dan niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft de wetgever er bewust voor gekozen dat de werkgever die de plicht tot schriftelijke aanzegging niet naleeft, de aanzegvergoeding verschuldigd is.

Kortom, de aanzegvergoeding heeft (mede) het karakter van een prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging. Daarom moet de aanzegvergoeding ook worden betaald als niet voldaan is aan de schriftelijkheidseis, ook als het voor de werknemer door bijvoorbeeld een gesprek al duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van de schriftelijkheidseis – hij had immers een andere baan.

orange-corner-2-004

Over de auteur

Wouter Engelsman

+31 (0)6 810 51 925

we@clintlittler.com

Laatste nieuws

Wil je op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen? Bekijk alle artikelen op onze blog.

Plan een adviesgesprek.

orange-corner-2-002
orange-round-corner-2-002

Een second opinion nodig? Of sparren over een casus? Kom in contact met een van onze arbeidsrecht advocaten of mediators.