Wat speelde er in deze zaak?
Het ging in deze zaak om een moederstichting die twee dochterstichtingen bestuurt. Deze dochterstichtingen exploiteren huizen en dagverblijven voor ernstig meervoudig en/of verstandelijk gehandicapten. De dochterstichtingen zijn aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn (“PFZW”). PFZW meent dat de moederstichting ook onder de verplichtstelling valt, nu de moeder naast bestuurlijke activiteiten zorgdiensten verleent. De moederstichting stelt dat haar activiteiten onder zakelijke dienstverlening vallen, nu zij als bestuurder van de twee dochterstichtingen uitsluitend administratieve werkzaamheden uitoefent en er geen zorgverleners in dienst zijn.
De verplichtingstellingsbeschikking bepaalt dat een rechtspersoon die intramurale en/of extramurale zorg of hulp verleent, onder de verplichtingstellingsbeschikking valt. De kantonrechter overweegt dat partijen het er terecht over eens zijn dat alle werknemers van een rechtspersoon die intramurale en/of extramurale zorg of hulp verleent, onder de verplichtingstellingsbeschikking vallen. Dus ook de werknemers die geen feitelijke zorg verlenen, zoals schoonmakers en portiers. Het feit dat sommige ondersteunende werkzaamheden aan een andere rechtspersoon binnen hetzelfde concern worden uitbesteed, maakt in dit geval niet dat die werknemers niet onder de werkingssfeer vallen vindt de kantonrechter. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat:
- de moederstichting deze niet direct zorg verlenende werkzaamheden ten behoeve van de dochters verricht en dat dit met name een praktische reden heeft;
- dat de moeder geen werkzaamheden verricht voor andere werkgevers in de zorg dan de twee dochters en in feite dus geen zelfstandig opererende rechtspersoon is;
- dat zonder de door de moeder verrichte werkzaamheden de dochters de feitelijke zorg niet kunnen verlenen; en
- dat op de website de hele groep als één entiteit wordt gepresenteerd.
Gelet hierop komt de kantonrechter tot de conclusie dat de moeder en beide dochters als één geheel moeten worden gezien, en dat dus ook de moeder onder de verplichtstelling valt. Een ander oordeel zou volgens de kantonrechter tot het onaannemelijke gevolg leiden dat een zorg verlenende organisatie zelf zou kunnen bepalen welke werknemers wel bij PFZW pensioen opbouwen en welke niet.
Juridische uitdaging of HR vraagstuk?
CLINT | Littler zorgt voor heldere oplossingen. Kom in contact met een van onze arbeidsrecht advocaten of mediators.
In lijn met eerdere rechtspraak?
Wij betwijfelen of deze uitspraak juist is. Voor de uitleg van een bepaling in een verplichtstellingsbeschikking geldt volgens vaste rechtspraak namelijk dat de bewoordingen van de bepalingen, gelezen in het licht van de hele tekst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. De zogenoemde CAO-norm. Op basis van de tekst van de verplichtstellingsbeschikking zou de moederstichting niet onder het bereik ervan vallen. De verplichtingstellingsbeschikking bepaalt immers dat enkel een rechtspersoon die intramurale en/of extramurale zorg of hulp verleent onder de verplichtingstellingsbeschikking valt en dat doet de moederstichting niet. De kantonrechter heeft met zijn uitspraak vooral willen voorkomen dat de moeder het ‘pensioenrecht’ in eigen hand zou nemen.
Deze uitspraak wijkt ook af van het oordeel van de Hoge Raad van 23 september 2016. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat bij de uitleg van het ondernemingsbegrip uit de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie voor iedere rechtspersoon afzonderlijk moest worden bezien of de CAO van toepassing is. Dit sluit volgens de Hoge Raad aan bij de definitie van werkgever in deze CAO “een (natuurlijke of rechts-)persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst een of meer werknemers in dienst heeft in zijn onderneming”.
Conclusie
Deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland illustreert opnieuw hoe lastig het kan zijn werkingssfeerbepalingen uit te leggen. Wij adviseren u graag over de toepassing en uitleg van werkingssfeerbepalingen in een verplichtstellingsbesluit of in een CAO.