Wat gaat er gebeuren?
De Wet beoogt het melden van misstanden binnen organisaties door werknemers te reguleren. De Wet voorziet daartoe zowel in rechtsbescherming voor klokkenluiders als de oprichting van een toezichthoudende instantie, het Huis voor klokkenluiders (het Huis). Het Huis adviseert over en onderzoekt maatschappelijke misstanden binnen organisaties.
De Wet bepaalt dat werkgevers die ten minste 50 werknemers in dienst hebben, verplicht zijn een klokkenluidersregeling op te stellen. Deze regeling dient ten minste te bevatten (i) de manier waarop met een interne melding wordt omgegaan; (ii) wanneer een misstand wordt vermoed; (iii) bij welke functionaris zo’n misstand intern gemeld kan worden; (iv) de vertrouwelijke behandeling van een melding; en (v) het recht van de melder om een vertrouwensadviseur in te schakelen.
De werkgever dient daarnaast informatie te verstrekken over de omstandigheden waaronder een vermoeden van een misstand extern gemeld mag worden. De klokkenluidersregeling dient voorafgaande aan de implementatie te worden goedgekeurd door de ondernemingsraad.
Het Huis is opgesplitst in een advies- en onderzoeksafdeling. De adviesafdeling informeert melders over de stappen die zij kunnen nemen bij een vermoeden van een misstand. De onderzoeksafdeling kan een onderzoek doen naar het gedrag van de werkgever richting de werknemer naar aanleiding van de melding. Na afsluiting van het onderzoek stelt deze afdeling een onderzoeksrapport op met eventuele aanbevelingen aan de werkgever.
De onderzoeksafdeling is bevoegd inlichtingen te vragen en inzage te vorderen van zakelijke stukken. De werkgever is verplicht hieraan mee te werken. Medewerking kan slechts worden geweigerd indien de belangen van de nationale veiligheid in het geding zijn of bijvoorbeeld schending van een beroepsgeheim oplevert.
De werknemer kan een verzoek tot onderzoek doen bij het Huis. Het Huis zal geen onderzoek doen indien (i) indien het verzoek kennelijk ongegrond is; (ii) het maatschappelijk belang bij het onderzoek dan wel de ernst van de misstand onvoldoende is; of (iii) het vermoeden van een misstand ter beoordeling van een andere instantie staat.
Een werknemer die een melding doet van een vermoeden van een misstand mag hierdoor niet vanwege zijn melding worden benadeeld door zijn werkgever. De werknemer kan met succes een beroep doen op deze bescherming indien:
- het vermoeden van de misstand is gebaseerd op redelijke gronden;
- de melding te goeder trouw en naar behoren is gedaan;
- de werknemer in procedurele en materiële zin zorgvuldig heeft gehandeld.
De bescherming heeft (onder meer) betrekking op ontslag en salarisverlaging. De bewijslast van benadeling ligt bij de werknemer.