Wat was er aan de hand?
Werknemer en werkgever hadden beiden een ontbindingsverzoek met nevenverzoeken ingediend bij de kantonrechter. Werknemer verzocht daarbij om toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 100.000 bruto en, kortgezegd, buitenwerkingstelling van zijn relatiebeding. Werkgever verzocht (voorwaardelijk) om ontbinding.
Bij beschikking van 7 juli 2016 wees de kantonrechter de ontbindingsverzoeken van beide partijen toe. Ten aanzien van het verzoek van werknemer ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 zonder vergoeding. De kantonrechter wees de nevenverzoeken echter af en stelde werknemer in de gelegenheid zijn ontbindingsverzoek in te trekken. Op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van werkgever ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 september 2016 en bepaalde dat werknemer recht had op de transitievergoeding.
Intrekking ontbindingsverzoek en hoger beroep
Werknemer maakt gebruik van de mogelijkheid zijn verzoekschrift in te trekken. Hij gaat vervolgens in beroep bij het hof tegen de afwijzing van zijn nevenverzoeken en herhaalt zijn verzoek tot toekenning van de billijke vergoeding en buitenwerkingstelling van het relatiebeding.
Hangende het hoger beroep lossen partijen zelf een deel van hun geschil op en komen zij overeen dat werknemer wordt vrijgesteld van het relatiebeding. De kwestie van de billijke vergoeding houdt hen echter verdeeld.
Volgens werkgever is werknemer niet-ontvankelijk omdat hij zijn verzoekschrift heeft ingetrokken. Door deze intrekking bestaan ook de in het verzoekschrift opgenomen nevenverzoeken niet meer. Als werknemer aanspraak had willen maken op een billijke vergoeding dan had hij daartoe een formeel verzoek moeten indienen naar aanleiding van het zelfstandig tegenverzoek van werkgever.
Juridisch advies nodig?
Kom in contact met een van onze arbeidsrecht advocaten of mediators.
Geen onverbrekelijke verbondenheid
Het hof gaat niet mee in de redenering van werkgever. Volgens het hof heeft werknemer met de intrekking van zijn verzoek tot ontbinding niet vanzelfsprekend ook zijn nevenverzoeken ingetrokken. Deze nevenverzoeken zijn niet ‘onverbrekelijk verbonden’ met de verzochte ontbinding en bij de intrekking van zijn ontbindingsverzoek heeft werknemer deze nevenverzoeken niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig prijsgegeven. Daar komt bij dat werkgever kennelijk over het hoofd heeft gezien dat werknemer in zijn verweer tegen het voorwaardelijk tegenverzoek in eerste aanleg uitdrukkelijk aanspraak heeft gemaakt op een billijke vergoeding van € 100.000 bruto indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van werkgever wordt ontbonden.
Het hof verklaarde werknemer aldus ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hielp werknemer verder weinig: ook het hof wees zijn verzoek om een billijke vergoeding af en veroordeelde werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.